-
1 buzz along the road
buzz along the road -
2 buzz
n. gezoem; telefoonbel--------v. zoemen; gistenbuzz1[ buz] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 brom/gons/zoemgeluid ⇒ gebrom, gezoem; geroezemoes♦voorbeelden:————————buzz21 zoemen ⇒ brommen, gonzen; roezemoezen♦voorbeelden:the crowd buzzed with excitement • een opgewonden geroezemoes klonk op uit de menigte〈voornamelijk Brits-Engels; slang〉 buzz off • 'm smeren, aftaaienbuzz off! • wegwezen!, donder op!II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 laten brommen/gonzen/zoemen/snorren♦voorbeelden: -
3 bucket
n. emmer--------v. scheuren over de weg; regen; plenzenbucket1[ bukkit] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 emmer♦voorbeelden:————————bucket2〈 werkwoord〉♦voorbeelden:they bucketed down the hill • ze kwamen hotsend de berg afdenderen
Перевод: с английского на нидерландский
с нидерландского на английский- С нидерландского на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский